Gij

Ineens stond het woordje gij (ook bekend als ge) aan de poort van het reservaat  te rammelen. Het voelde zich ernstig bedreigd. De nieuwe bijbelvertaling in Nederland zou het woord gij naar het diepste van de diepten hebben verbannen, hadden de kranten luidruchtig bericht. Het zou worden uitgebannen omdat het buiten de zuidelijke streken van het Nederlandse taalgebied niet meer als gewoon wordt ervaren. Mijn fundament is me daarmee ontvallen, schokte het arme ding dat voor zijn leven zei te vrezen.
Het reservaat heeft het ontredderde woord terstond opgenomen, maar denkt tegelijkertijd niet dat het zo’n vaart loopt. Gij komt nog op veel plaatsen voor, ook buiten regionaal en bijbels verband. Er zijn nog volop uitdrukkingen met dit fraaie woord en die zijn niet allemaal aan de oude bijbelvertalingen ontsprongen. Neem nu bezint eer gij begint. Dit is zowel een voorbeeld van een goed gebruik als een opwekking om het woord zelve niet onmiddellijk af te serveren. De bijbelvertalers hadden wat dit betreft ook bij Guido Gezelle te rade moeten gaan. Zie daarvoor in dit reservaat bij het woord aleer. Degenen die menen dat het verdwijnen van gij niet zo erg is, dienen te bedenken dat het heden gij, morgen ik kan zijn. Verder is er een subtiel, maar bepalend verschil in zinnen als zoekt en gij zult vinden en zoek en je zal het vinden. De eerste uitspraak lijkt domweg geloofwaardiger.

De vervoeging van werkwoorden bij gij is ook een bijzonderheid die de moeite van het beschermen waard is. In de tegenwoordige tijd worden ze vervoegd als bij u: u heeft / gij heeft. In de verleden tijd krijgen ze een t: u had / gij hadt, u riep / gij riept. Nog mooier klinkt dat bij verbuigingen van zwakke werkwoorden: u spelde / gij speldet. Alleen als het woord al eindigt op een t is er geen verschil in beide vormen: u besloot / gij besloot. Bovendien krijgen werkwoorden met een korte klinker a in de enkelvoudsvorm en een lange a in de meervoudsvorm in de vervoeging ook een lange klinker, dus een dubbele a. Uitzondering zijn de woorden die de a laten volgen door een d of een t. Deze voorbeelden zullen de moeizame omschrijving verduidelijken: u at / gij aat, u kwam / gij kwaamt, u bad / gij badt.
En zo’n woord zou verdreven moeten worden?

O, Weet gij, hoeveel wolken
O, Weet gij, hoeveel wolken
Er langs de hemel gaan?
En kent gij al de bloemen,
Die in de velden staan?

Nooit teldet gij de vlokken,
Die stuiven voor de wind –
En zoudt ge dan kunnen weten,
Hoezeer ik u heb bemind?
– J.H. Leopold (1865-1925) –